Niederländisch » Deutsch

ivoor [ivor] SUBST nt geen Pl

1. ivoor (materiaal, voorwerp):

2. ivoor (kleur):

dom·oor <dom|oren> [dɔmor] SUBST m

dik·werf ADV

dikwerf → dikwijls

Siehe auch: dikwijls

dik·wijls [dɪkwəls, dɪkwɛils] ADV

1. dikwijls (vele malen):

oft

dik·kerd <dikkerd|s> [dɪkərt] SUBST m en f

mid·voor <midvoor|s> [mɪtfor] SUBST m

dik·te <dikte|n, dikte|s> [dɪktə] SUBST f

1. dikte (het dik-zijn):

Dicke f

dik·ken2 <dikte, i. gedikt> [dɪkə(n)] VERB intr

dik·zak <dikzak|ken> [dɪksɑk] SUBST m

spoor1 <sporen> [spor] SUBST nt

2. spoor (geluidsspoor):

Spur f

3. spoor (blijk van vroegere aanwezigheid):

Spur f

vroor VERB

vroor 3. Pers Sg Imperf van vriezen

Siehe auch: vriezen

zwoor VERB

zwoor 3. Pers Sg Imperf van zweren¹, zweren²

Siehe auch: zweren , zweren

zwe·ren2 <zwoer, h. gezworen> [zwerə(n)] VERB intr (een eed afleggen)

zwe·ren1 <zwoor/zweerde, h. gezworen> [zwerə(n)] VERB trans (een eed afleggen)

al·door [ɑldor] ADV

chloor [xlor] SUBST nt of m geen Pl

er·voor [ɛrvor] ADV

1. ervoor (voor het genoemde, bedoelde):

2. ervoor (reactie):

3. ervoor (voor het genoemde in volg-, rangorde):

4. ervoor (bestemming, oorzaak):

5. ervoor (ten voordele, behoeve van):

6. ervoor (pro):

ma·joor <majoor|s> [major] SUBST m

schoor VERB

schoor 3. Pers Sg Imperf van scheren¹, scheren²

Siehe auch: scheren , scheren


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski