Übersetzungen für „neueste“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

neu·ro·se <neurose|n, neurose|s> [nørozə] SUBST f

neurose

Neurose f

ges·te <geste|s> [ʒɛstə] SUBST f

1. geste (lichaam):

geste

Geste f

geste

Gebärde f

2. geste übtr:

geste

Geste f

nep·ster SUBST f

nepster weibliche Form von nepper

Siehe auch: nepper

nep·per <nepper|s> [nɛpər] SUBST m

1. nepper (iets dat namaak is):

nepper

Imitation f

2. nepper (dikdoener):

nepper

Wichtigtuer m

3. nepper (afzetter):

nepper

Nepper m

nepper

Abzocker m abw

bus·te <buste|s, buste|n> [bystə] SUBST f

1. buste (boezem):

buste

Busen m

buste

Büste f

zij heeft een mooie buste

sie hat eine gut geformte Büste

2. buste (borstbeeld; paspop):

buste

Büste f

een gipsen buste

eine Gipsbüste

eer·ste [erstə] NUM

eerste

erste(r) m

eerste

erste f

eerste

erste(s) nt

als eerste eindigen

Erster werden m

als eerste eindigen

Erste werden f

de eerste dag van de week

der erste Tag der Woche

het is vandaag de eerste

heute ist der Erste

hij is niet de eerste de beste ugs

er ist nicht irgendwer

bij de eerste de beste gelegenheid

bei der erstbesten Gelegenheit

op het eerste gezicht

auf den ersten Blick

eerste hulp (bij ongelukken)

Erste Hilfe

eerste keus tafelkleden

Tischdecken erster Wahl

eerste klas reizen

erster Klasse fahren

de eerste levensbehoeften

der Grundlebensbedarf

de eerste minister

der Premierminister

in [o. op] de eerste plaats

an erster Stelle

in [o. op] de eerste plaats

erstens

de eerste prijs

der erste Preis

ten eerste

erstens

van de eerste tot de laatste

vom Ersten bis zum Letzten

naas·te <naaste|n> [nastə] SUBST m en f

naaste

Nächste(r) f(m)

zijn naasten liefhebben

seine Nächsten lieben

oud·ste <oudste|n> [ɑutstə] SUBST m

1. oudste (eerstgeborene):

oudste

Älteste(r) m

de oudsten moeten de wijsten zijn

der Ältere sollte nachgeben

2. oudste (iem met de hoogste ouderdom in rang):

oudste

Rangälteste(r) m

oudste

Älteste(r) m

3. oudste (leider):

oudste

Älteste(r) m

nest <nest|en> [nɛst] SUBST nt

1. nest (broedplaats):

nest ook übtr

Nest nt

zijn (eigen) nest bevuilen übtr

das eigene Nest beschmutzen

een nestje bouwen übtr

sich Dat ein Nest bauen

dat kind komt uit een goed nest übtr

das Kind kommt aus gutem Haus

2. nest (worp):

nest

Wurf m

3. nest (verwaand meisje):

nest

Ding nt abw

nest

Gör nt abw

een verwaand nest

ein eingebildetes Ding abw

4. nest (moeilijkheden) Pl:

in de nesten zitten

in der Klemme sitzen

zich in de nesten werken

sich Dat den Teufel auf den Hals laden

iem uit de nesten helpen

jdm aus der Klemme helfen

5. nest (bed):

nest

Nest f ugs

naar zijn nest gaan

sich in die Federn legen ugs

6. nest (in elkaar passende voorwerpen):

nest

Satz m

7. nest (gehucht):

nest

Nest nt abw

nest

Kaff nt abw

neus <neuzen> [nøs] SUBST m

neus

Nase f

neus

Gespür nt

neus (van projectiel)

Spitze f

neus (van schip, vliegtuig)

Bug m

neus (van schoen, laars e.d.)

Kappe f

dat kan ik aan zijn neus niet zien

das kann ich ihm nicht an der Nase(nspitze) ansehen

dat ga ik jou niet aan je neus hangen übtr

das binde ich dir doch nicht auf die Nase

iem bij de neus nemen übtr

jdn an der Nase herumführen

doen alsof zijn neus bloedt übtr (zich van de domme houden)

sich dumm stellen

doen alsof zijn neus bloedt (iem niet aangaan)

tun, als ob man nichts merkt

een fijne neus voor iets hebben übtr

ein feines Gespür für etw haben

een frisse neus halen

frische Luft schnappen

iets langs zijn neus weg zeggen übtr

etw ganz nebenbei fallenlassen

het moet tussen neus en lippen gebeuren übtr

es muss nebenher geschehen

loop je neus maar achterna scherzh

immer der Nase nach

met zijn neus kijken übtr

keine Augen im Kopf haben

je staat er met je neus bovenop übtr

es steht doch genau vor deiner Nase

met zijn neus in de boter vallen übtr

Schwein haben ugs

met zijn neus in de boeken zitten übtr

über den Büchern sitzen

overal met zijn neus bij willen zijn übtr

immer mit von der Partie sein wollen

wit om de neus worden

blass um die Nase werden

de neus voor iem/iets ophalen [o. optrekken ] ook übtr

die Nase über jdn/etw rümpfen

een scherpe neus hebben

eine gute Nase haben

zijn neus overal in steken übtr

seine Nase in alles Akk hineinstecken

zijn neus stoten übtr

auf die Nase fallen übtr

neuzen tellen übtr

Nasen zählen übtr

neuzen tellen scherzh

die Häupter seiner Lieben zählen scherzh

sta niet uit je neus te eten! übtr

häng nicht so rum!

het/hij komt me mijn neus uit übtr

das/er hängt mir zum Hals heraus

de deur voor iems neus dichtdoen übtr

jdm die Tür vor der Nase zuschlagen

aan iems neus voorbijgaan übtr

jdm durch die Lappen gehen

het neusje van de zalm übtr

das Feinste vom Feinen

niet verder kijken dan zijn neus lang is übtr

nicht über den Tellerrand schauen

wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht Sprichw

wer sich die Nase aus dem Gesicht schneidet, schändet sein Gesicht

iem iets door de neus boren

jdn um etw bringen

dat examen is een wassen neus (alleen voor de vorm)

das Examen ist eine reine Formsache

dat examen is een wassen neus (doorgestoken kaart)

das Examen ist ein abgekartetes Spiel

neut <neut|en> [nøt] SUBST f

1. neut (borrel):

neut

Schnaps m

2. neut (vooruitstekend deel):

neut

Konsole f