Niederländisch » Deutsch

in·drin·gen2 <drong zich in, h. zich ingedrongen> [ɪndrɪŋə(n)] VERB wk ww

indringen zich indringen (binnendringen):

bin·nen·drin·gen <drong binnen, i. binnengedrongen> [bɪnə(n)drɪŋə(n)] VERB intr

in·sprin·gen <sprong in, i. ingesprongen> [ɪnsprɪŋə(n)] VERB intr

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] VERB intr

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

te·rug·drin·gen <drong terug, h. teruggedrongen> [tərʏɣdrɪŋə(n)] VERB trans

af·sprin·gen <sprong af, i. afgesprongen> [ɑfsprɪŋə(n)] VERB intr

2. afspringen (wegspringen):

4. afspringen (plotseling loslaten):

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] SUBST nt geen Pl

ont·sprin·gen <ontsprong, i. ontsprongen> [ɔntsprɪŋə(n)] VERB intr

uit·sprin·gen <sprong uit, i. uitgesprongen> [œytsprɪŋə(n)] VERB intr

1. uitspringen (vooruitsteken):

ver·drin·gen1 <verdrong, h. verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VERB trans ook psych.

door·ˈdrin·gen2 <doordrong, h. doordrongen> [dordrɪŋə(n)] VERB trans

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VERB intr

4. springen (kaatsen):

om·sprin·gen <sprong om, h./i. omgesprongen> [ɔmsprɪŋə(n)] VERB intr

uit·wrin·gen <wrong uit, h. uitgewrongen> [œytfrɪŋə(n)] VERB trans

los·sprin·gen <sprong los, i. losgesprongen> [lɔsprɪŋə(n)] VERB intr

open·sprin·gen <sprong open, i. opengesprongen> [opə(n)sprɪŋə(n)] VERB intr

over·sprin·gen1 <sprong over, h. overgesprongen> [ovərsprɪŋə(n)] VERB trans (overslaan)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski