Niederländisch » Deutsch

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VERB trans

ver·drin·gen2 <verdrong zich, h. zich verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VERB wk ww

verdringen zich verdringen (elkaar van de plaats dringen):

ver·ˈsprin·gen1 <versprong, i. versprongen> [vərsprɪŋə(n)] VERB intr

1. verspringen (springend van plaats veranderen):

2. verspringen (op een andere dag vallen):

om·rin·gen <omringde, h. omringd> [ɔmrɪŋə(n)] VERB trans

2. omringen übtr (voorvallen rondom iem, iets):

op·drin·gen1 <drong op, i. opgedrongen> [ɔbdrɪŋə(n)] VERB intr (naar voren dringen)

om·sprin·gen <sprong om, h./i. omgesprongen> [ɔmsprɪŋə(n)] VERB intr

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] SUBST nt geen Pl

los·sprin·gen <sprong los, i. losgesprongen> [lɔsprɪŋə(n)] VERB intr

te·rug·drin·gen <drong terug, h. teruggedrongen> [tərʏɣdrɪŋə(n)] VERB trans

ont·sprin·gen <ontsprong, i. ontsprongen> [ɔntsprɪŋə(n)] VERB intr

over·sprin·gen1 <sprong over, h. overgesprongen> [ovərsprɪŋə(n)] VERB trans (overslaan)

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VERB intr

4. springen (kaatsen):

in·drin·gen1 <drong in, h. ingedrongen> [ɪndrɪŋə(n)] VERB trans (indrijven)

Thü·rin·gen [tyːrɪŋən] SUBST nt geen Pl

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] VERB intr

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

in·sprin·gen <sprong in, i. ingesprongen> [ɪnsprɪŋə(n)] VERB intr

af·sprin·gen <sprong af, i. afgesprongen> [ɑfsprɪŋə(n)] VERB intr

2. afspringen (wegspringen):

4. afspringen (plotseling loslaten):

uit·wrin·gen <wrong uit, h. uitgewrongen> [œytfrɪŋə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski