Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „KMO“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

me·mo: Nomen
ho·mo: Nomen
ka·no: Nomen
ki·lo: Nomen
klom: Verb
krom: Adjektiv und Adverb
kook: Nomen
klok: Nomen
knok: Nomen
kooi: Nomen
kool: Nomen
koon: Nomen
koop: Nomen
koor: Nomen
koos: Verb
kamp: Nomen

Meintest du vielleicht: kamp , koos , koor , koop , koon , kool , kooi , knok , klok , kook , krom , klom , kilo , kano , homo und memo

me·mo <memo|'s> [memo] SUBST nt of m

1. memo (papier):

memo

2. memo (nota):

memo

Memo nt

memo

Notiz f

ho·mo <homo|'s> [homo] SUBST m

1. homo (mens):

homo

Homo m

2. homo (homoseksueel):

homo

Homo m ugs

homo

Schwule(r) m ugs

ka·no <kano|'s> [kano] SUBST m

kano

Kanu nt

ki·lo <kilo|'s> [kilo] SUBST nt of m

kilo

Kilo nt

kilo

klom VERB

klom 3. Pers Sg Imperf van klimmen

Siehe auch: klimmen

klim·men <klom, h./i. geklommen> [klɪmə(n)] VERB intr

1. klimmen:

klimmen (klauteren)

klimmen (met handen en voeten vooral)

in de pen klimmen übtr

zur Feder greifen

naar de top van een berg klimmen

zum Gipfel eines Berges emporsteigen [o. emporklettern]

op een toren klimmen

auf einen Turm steigen

2. klimmen (rijdend, fietsend):

3. klimmen:

klimmen (omhoog gaan: water, vloed)

klimmen (omhoog gaan: zon)

klimmen (omhoog gaan: weg)

4. klimmen (toenemen, vermeerderen):

krom <kromme, krommer, kromst> [krɔm] ADJ

1. krom:

krom (gebogen)

krumm

krom (rug)

krom (weg)

kromme lijnen wisk.

Kurven Pl

een kromme redenering übtr

eine schiefe Argumentation

de kat maakt een kromme rug

die Katze macht einen Buckel

kromme sprongen maken (buitensporig leven)

große Sprünge machen

kromme sprongen maken (bedrog plegen)

krumme Geschäfte machen

kromme sprongen maken (zich uit moeilijkheden redden)

sich herauswinden

de deur trekt krom

die Tür verzieht sich

dat is om je krom te lachen übtr

das ist zum Kringeln

2. krom (verkeerd, gebrekkig):

krom

kromme streken uithalen

krumme Dinger drehen

kook [kok] SUBST f geen Pl

kook

Kochen nt

kook

Sieden nt

aan de kook brengen

zum Kochen bringen

aan de kook brengen

het water is aan de kook

das Wasser kocht

van de kook zijn

nicht mehr kochen

van de kook zijn (verward)

durcheinander sein

klok <klok|ken> [klɔk] SUBST f

1. klok (bel):

klok

Glocke f

dat klinkt als een klok übtr

das ist richtig

2. klok (uurwerk):

klok

Uhr f

de klok loopt voor/achter/gelijk

die Uhr geht vor/nach/genau

hij heeft de klok horen luiden (maar weet niet waar de klepel hangt) übtr

er hat die Glocken läuten hören(, aber weiß nicht, wo sie hängen)

een man van de klok übtr (altijd op tijd)

ein pünktlicher Mensch

een man van de klok (met regelmaat)

ein Mann, der nach der Uhr lebt

op de klok kijken

auf die Uhr schauen [o. gucken]

de klok slaat/wijst zes uur

die Uhr schlägt/zeigt sechs

een staande klok

de klok staat stil

een race tegen de klok SPORT

een race tegen de klok SPORT

een race tegen de klok übtr

ein Wettlauf mit der Zeit

de klok terugzetten

die Uhren zurückstellen

de klok terugzetten übtr

das Rad der Geschichte zurückdrehen

de klok voorzetten/achterzetten/gelijkzetten

die Uhr vorstellen/zurückstellen/richtig stellen

met de klok mee

im Uhrzeigersinn

tegen de klok in

gegen den Uhrzeigersinn

zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens Sprichw

Ost und West, daheim das Best'

3. klok:

tegen/rond de klok van tien (klokslag)

gegen zehn/etwa um zehn

4. klok (glazen stolp):

klok

Glocke f

op de klok af

auf die Sekunde [o. Minute] genau

knok SUBST f

knok → knook

Siehe auch: knook

knook <knoken> [knok] SUBST f

Knochen m

kooi <kooi|en> [koj] SUBST f

1. kooi:

kooi (dierenverblijf met tralies)

Käfig m

kooi (voor honden)

Zwinger m

kooi (voor vogels ook)

Bauer nt

2. kooi:

kooi (stal)

Stall m

kooi (omheining voor bijv. schapen)

Pferch m

3. kooi:

kooi (slaapplaats op een schip)

Koje f

kooi (in vrachtwagen)

4. kooi (van lift):

kooi

Kabine f

kool <kolen> [kol] SUBST f

1. kool (groente):

kool

Kohl m

kool

de kool en de geit willen sparen

es sich mit keinem verderben wollen

iem een kool stoven übtr

jdm einen Streich spielen

2. kool (steenkool):

kool

Kohle f

3. kool (koolstof):

kool

Kohle f

koon <konen> [kon] SUBST f ugs

koon

Wange f

koon

Backe f

koop <kopen> [kop] SUBST m

koop

Kauf m

koop en verkoop

An- und Verkauf

een goede koop

dat was de koop van zijn leven

das war das Geschäft seines Lebens

op de koop toe übtr

op de koop toe übtr

een koop op krediet

de koop op afbetaling

der Kauf auf Raten

de koop op afbetaling

een koop sluiten

einen Kauf abschließen

iets op de koop toe nemen

etw in Kauf nehmen

niet te koop

te koop gevraagd

zu kaufen gesucht

te koop gevraagd (rubriek in krant)

te koop gevraagd (rubriek in krant)

Ankäufe Pl

te koop (zijn [o. staan]) (te koop (zijn))

zu verkaufen (sein)

te koop (zijn [o. staan]) (te koop staan)

zum Verkauf stehen

dat is overal te koop

das ist überall erhältlich

met iets te koop lopen übtr

etw zur Schau tragen

vriendschap is niet te koop übtr

Freundschaft kann man nicht kaufen

weten wat er in de wereld te koop is übtr

wissen, wie es auf der Welt zugeht

de koop toeslaan

den Kauf durch Handschlag besiegeln

koor <koren> [kor] SUBST nt

1. koor (zang):

koor

Chor m

het koor van de domkerk

een gemengd koor

ein gemischter Chor

2. koor (ruimte in kerk):

koor

Chor m

3. koor gesch. (rei):

koor

Chor m

koos VERB

koos 3. Pers Sg Imperf van kiezen¹, kiezen²

Siehe auch: kiezen , kiezen

kie·zen² <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB intr

1. kiezen (een keus doen):

sich entscheiden

kiezen is verliezen

wer die Wahl hat, hat die Qual

we kiezen uit drie kandidaten

wir wählen zwischen drei Kandidaten

2. kiezen (stemmen):

seine Stimme abgeben

kie·zen¹ <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB trans

1. kiezen ((door te stemmen) zijn voorkeur bepalen voor):

een beroep kiezen

einen Beruf wählen [o. ergreifen]

de wijste partij kiezen

der Klügste sein

de wijste partij kiezen (van twee)

der Klügere sein

een president kiezen

einen Präsidenten wählen

de vlucht kiezen

die Flucht ergreifen

zijn woorden goed kiezen

seine Worte gut wählen

2. kiezen (verkiezen):

iem tot president kiezen

jdn zum Präsidenten wählen

een nummer kiezen

eine Nummer wählen

kamp¹ [kɑmp] SUBST m geen Pl (strijd, wedstrijd)

kamp

Kampf m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski