Niederländisch » Deutsch

koe·tjes·reep <koetjes|repen> SUBST m

von·ken·re·gen <vonkenregen|s> [vɔŋkə(n)reɣə(n)] SUBST m

blind vlie·gen [blɪntfliɣə(n)] VERB alleen inf.

plas·re·gen <plasregen|s> [plɑsreɣə(n)] SUBST m

lint·je <lintje|s> [lɪncə] SUBST nt (onderscheiding)

ge·kre·gen VERB

gekregen volt. deelw. van krijgen

Siehe auch: krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] VERB trans

kriegen ugs
ergattern ugs

mot·re·gen <motregen|s> [mɔtreɣə(n)] SUBST m

stort·re·gen <stortregen|s> [stɔrtreɣə(n)] SUBST m

on·ge·ne·gen [ɔŋɣəneɣə(n)] ADJ

in·voe·gen1 <voegde in, h. ingevoegd> [ɪnvuɣə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski