Niederländisch » Deutsch

lob2 <lob|ben> [lɔp] SUBST f med.

log <logge, logger, logst> [lɔx] ADJ

2. log (moeilijk te bewegen, verplaatsen):

log

3. log (lomp, onbehouwen):

log
log
log

lor <lor|ren> [lɔr] SUBST nt of m of f

los2 <losse, losser, lost> [lɔs] ADJ

5. los (niet dicht, compact):

los
los

lok <lok|ken> [lɔk] SUBST f

2. lok (haren) Pl:

lok
Locken Pl

lo·go <logo|'s> [loɣo] SUBST nt

Logo nt

loof [lof] SUBST nt geen Pl

look1 [lok] SUBST nt of m geen Pl plantk.

lood [lot] SUBST nt geen Pl

2. lood (stuk metaal):

Blei nt

3. lood (kogel(s)):

Kugel f meist Pl

looi [loj] SUBST f geen Pl

loom <lome, lomer, loomst> [lom] ADJ

loop <lopen> [lop] SUBST m

2. loop (deel van een vuurwapen):

Lauf m
Rohr nt

4. loop (voortbeweging van een zaak):

Lauf m
Bahn f

5. loop (voortgang in de tijd):

Lauf m

6. loop (het (harde) lopen):

Laufen nt
Schritt m meist Pl
Rennen nt

7. loop (doorgang):

loot <loten> [lot] SUBST f

1. loot (twijg):

Spross m
Trieb m

2. loot (nakomeling):

Spross m

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski