Niederländisch » Deutsch

wa·sem <wasem|s> [wasəm] SUBST m

was·te VERB

waste 3. Pers Sg Imperf van wassen², wassen³, wassen⁴

Siehe auch: wassen , wassen , wassen , wassen

was·sen4 <wies, i. gewassen> [wɑsə(n)] VERB intr

1. wassen (groeien):

was·sen3 <waste, h. gewast> [wɑsə(n)] VERB trans (met was bestrijken)

was·sen2 <waste, h. gewassen> [wɑsə(n)] VERB trans

2. wassen KUNST:

was·sen1 [wɑsə(n)] ADJ

was·ten VERB

wasten 3. Pers Pl Imperf van wassen², wassen³, wassen⁴

Siehe auch: wassen , wassen , wassen , wassen

was·sen4 <wies, i. gewassen> [wɑsə(n)] VERB intr

1. wassen (groeien):

was·sen3 <waste, h. gewast> [wɑsə(n)] VERB trans (met was bestrijken)

was·sen2 <waste, h. gewassen> [wɑsə(n)] VERB trans

2. wassen KUNST:

was·sen1 [wɑsə(n)] ADJ

was·bak <wasbak|ken> [wɑzbɑk] SUBST m

was·sen2 <waste, h. gewassen> [wɑsə(n)] VERB trans

2. wassen KUNST:

ware VERB

ware 3. Pers Sg Imperf van zijn², zijn³, zijn⁴

Siehe auch: zijn , zijn , zijn , zijn , zijn , zijn

zijn6 [zɛin] VERB

zijn 1., 2., 3. Pers Pl Präs van zijn², zijn³, zijn⁴

zijn1 [zɛin] SUBST nt geen Pl

Sein nt

wa·se·men <wasemde, h. gewasemd> [wasəmə(n)] VERB intr

was·goed [wɑsxut] SUBST nt geen Pl

was·dom [wɑzdɔm] SUBST m geen Pl

ge·brek <gebrek|en> [ɣəbrɛk] SUBST nt

2. gebrek (armoede, gemis):

Not f
Mangel m form
darben form

om·trek <omtrek|ken> [ɔmtrɛk] SUBST m

1. omtrek (omlijning):

Umriss m
Kontur f

3. omtrek (omvang):

Umfang f

was1 VERB

was 1., 2., 3. Pers Sg Imperf van zijn², zijn³, zijn⁴

Siehe auch: zijn , zijn , zijn , zijn , zijn , zijn

zijn6 [zɛin] VERB

zijn 1., 2., 3. Pers Pl Präs van zijn², zijn³, zijn⁴

zijn1 [zɛin] SUBST nt geen Pl

Sein nt

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski