Übersetzungen für „waker“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Iˈra·ker(in) <Irakers, Iraker> [iˈraːkɐ] SUBST m(f)

Iraker(in)

Irakees(Irakese) m (f)

ˈTan·ker <Tankers, Tanker> [ˈtaŋkɐ] SUBST m

Tanker

tanker

Tanker

tankschip nt

ˈBan·ker(in) <Bankers, Banker> [ˈbaŋkɐ] SUBST m(f)

1. Banker ugs (Bankkaufmann):

Banker(in)

bankier(bankierster) m (f)

2. Banker (Experte im Bankwesen):

Banker(in)

bankexpert m en f

ˈEr·ker <Erkers, Erker> [ˈɛrkɐ] SUBST m

Erker

erker

Erker

uitbouw

ˈAcker <Ackers, Äcker> [ˈakɐ] SUBST m

Acker

akker

Acker

veld nt

Acker

land nt

Acker

stuk nt bouwland nt

den Acker bestellen

de akker [o. het land] bewerken [o. bebouwen]

mach dich vom Acker!

scheer je weg!

ˈAn·ker <Ankers, Anker> [ˈaŋkɐ] SUBST m

1. Anker:

Anker

anker nt

den Anker aufwinden/auswerfen/einholen/fieren/hieven/lichten

het anker winden/(uit)werpen/ophalen/vieren/hieuwen/lichten

ihre Treue ist ihm ein fester Anker übtr

haar trouw is voor hem een houvast

sich vor Anker legen

ten [o. voor] anker komen (liggen)

vor Anker liegen [o. treiben]

ten [o. voor] anker liggen

irgendwo Anker werfen

ergens het anker uitwerpen [o. laten vallen]

irgendwo Anker werfen ugs übtr

ergens voor anker gaan [o. zijn intrek nemen]

2. Anker ARCHIT:

Anker

anker nt

3. Anker:

Anker PHYS, TECH

anker nt

ˈDü·ker <Dükers, Düker> [ˈdyːkɐ] SUBST m

1. Düker:

Düker

duiker

2. Düker:

Düker

duikereend

ˈIm·ker(in) <Imkers, Imker> [ˈɪmkɐ] SUBST m(f)

Imker(in)

imker(vrouwelijke imker) m (f)

Imker(in)

bijenhouder(bijenhoudster) m (f)

ˈOcker <Ockers, Ocker> [ˈɔkɐ] SUBST m nt nt

Ocker

oker

Ocker

berggeel

ˈPo·ker <Poker> [ˈpoːkɐ] SUBST nt nt m kein Pl (Kartenspiel)

Poker

poker nt

ˈJo·ker <Jokers, Joker> [ˈjoːkɐ, ˈʤoːkɐ] SUBST m

Joker

joker

ˈQuä·ker(in) <Quäkers, Quäker> [ˈkvɛːkɐ] SUBST m(f) REL

Quäker(in)

quaker(quakeres) m (f)

ˈWal·zer <Walzers, Walzer> [ˈval͜tsɐ] SUBST m

Walzer

wals

ˈWas·ser <Wassers, Wasser[o. Wässer] > [ˈvasɐ, ˈvɛsɐ] SUBST nt

1. Wasser (auch vom Meer, Fluss):

Wasser

water nt

Wasser

waterloop

das Wasser abdrehen

de kraan dichtdraaien

das Wasser abdrehen

het water afsluiten

jdm das Wasser abgraben übtr

iem in zijn bestaan bedreigen

jdm das Wasser abgraben übtr

iem het gras voor de voeten wegmaaien

Wasser abstoßend [o. abweisend ]

waterafstotend

das ist Wasser auf seine Mühle übtr

dat is koren op zijn molen

Wasser fassen

water halen

Wasser fassen

water binnenkrijgen

Wasser fassen [o. nehmen ] NAUT

water innemen [o. laden] [o. tanken]

Wasser führend

water afvoerend

Wasser führend

met water erin

der Fluss führt viel Wasser

er staat veel water in de rivier

Wasser in den Wein gießen [o. schütten] übtr

een domper op de feestvreugde zetten

Wasser in die Elbe [o. in den Rhein] [o. ins Meer] tragen übtr

uilen naar Athene [o. water naar de zee] dragen

ins Wasser gehen

te water gaan

ins Wasser gehen euph

zich verdrinken

ein Sprung ins kalte Wasser ugs übtr

een sprong in het diepe

das Fest ist ins Wasser gefallen übtr

het feest ging niet door

Wasser mit einem Sieb schöpfen übtr

monnikenwerk doen

mit allen Wassern gewaschen sein ugs übtr

van alle markten thuis zijn

mit allen Wassern gewaschen sein ugs übtr

uitgekookt zijn

mit allen Wassern gewaschen sein ugs übtr

gehaaid zijn

ein Zimmer mit fließendem Wasser

een kamer met stromend water

da wird auch nur mit Wasser gekocht

daar is het al niet anders dan elders

da wird auch nur mit Wasser gekocht

het zijn ook maar mensen

da wird auch nur mit Wasser gekocht

zij kunnen ook geen ijzer met handen breken

von reinstem Wasser

van het zuiverste water

von reinstem Wasser übtr a.

rasecht

reinsten Wassers

van het zuiverste water

reinsten Wassers übtr a.

rasecht

schweres Wasser CHEM

zwaar water

stehendes Wasser

stilstaand water

stilles Wasser übtr

gesloten mens

stilles Wasser übtr

mineraalwater zonder koolzuur

Wasser treten regional

watertrappen

Wasser treten regional

pootjebaden

sich über Wasser halten a. übtr

zich boven water houden

sich über Wasser halten a. übtr

zich drijvende houden

sich über Wasser halten übtr

zich staande houden

zu Wasser und zu Land(e)

te land en te water

er trinkt Wein wie Wasser

hij drinkt wijn alsof het water is

der Vorwurf läuft an ihm ab wie Wasser ugs übtr

dat verwijt raakt zijn koude kleren niet

ein Schiff zu Wasser bringen [o. lassen]

een schip te water laten

bis dahin läuft noch viel Wasser den Bach [o. Berg] [o. Rhein] hinunter

er zal nog veel water door de Rijn lopen voor het zover is

2. Wasser ugs (Flüssigkeit):

das Wasser läuft ihm im Munde zusammen

hij watertandt

das Wasser schoss ihr in die Augen

haar ogen schoten vol tranen

sein Wasser abschlagen ugs

wateren

sein Wasser abschlagen ugs

urineren

nahe ans [o. am ]Wasser gebaut haben ugs

gauw huilen

nahe ans [o. am ]Wasser gebaut haben ugs

snel volschieten

jdm nicht das Wasser reichen können

aan iem niet kunnen tippen

Wasser hat keine Balken Sprichw

onder de zee liggen geen balken

stille Wasser sind tief Sprichw

stille wateren hebben diepe gronden

in trüben Wassern ist gut fischen Sprichw

in troebel water is het goed vissen

ˈKer·ker <Kerkers, Kerker> [ˈkɛrkɐ] SUBST m HIST

Kerker (Verlies)

kerker

ˈBro·ker(in) <Brokers, Broker> [ˈbroʊkə] SUBST m(f) FIN

Broker(in)

effectenmakelaar(effectenmakelaarster) m (f)

Broker(in)

broker m en f

ˈDen·ker(in) <Denkers, Denker> [ˈdɛŋkɐ] SUBST m(f)

Denker(in)

denker(denkster) m (f)

Denker(in)

filosoof(filosofe) m (f)

ˈFun·ker(in) <Funkers, Funker> [ˈfʊŋkɐ] SUBST m(f)

Funker(in)

radiotelegrafist(radiotelegrafiste) m (f)

Funker(in)

marconist(marconiste) m (f)

ˈHen·ker <Henkers, Henker> [ˈhɛŋkɐ] SUBST m ugs

Henker

beul

Henker

scherprechter

beim [o. zum ] Henker!

verduiveld!

hol mich der Henker! ugs

de duivel moge me halen!

ich schere mich den Henker drum ugs

het kan me geen bal [o. barst] schelen

weiß der Henker!

Joost mag weten!

geh [o. scher] dich zum Henker! ugs

loop naar de bliksem [o. drommel] [o. hel] !

ˈLen·ker(in) <Lenkers, Lenker> [ˈlɛŋkɐ] SUBST m(f) (jd, der etw lenkt)

Lenker(in)

bestuurder(bestuurster) m (f)