Niederländisch » Deutsch

sr.

sr.
sen.

Siehe auch: senior , senior

se·ni·or2 [senijɔr] ADJ

se·ni·or1 <senior|en, senior|es> [senijɔr] SUBST m

aard [art] SUBST m geen Pl

bard <bard|en> [bɑrt] SUBST m

bord <bord|en> [bɔrt] SUBST nt

4. bord (speelbord):

Brett nt

5. bord (mededelingenbord):

schwarze(s) Brett nt

gard <gard|en> [ɣɑrt] SUBST f

1. gard (keukengereedschap):

Quirl m

2. gard (roede):

Rute f
Gerte f

hard <harde, harder, hardst> [hɑrt] ADJ

de harde kern übtr

oord <oord|en> [ort] SUBST nt

werd VERB

werd 3. Pers Sg Imperf van worden¹, worden²

Siehe auch: worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VERB Aux (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VERB mod Aux

1. worden (in de genoemde toestand raken):

smid <smeden> [smɪt] SUBST m

stro [stro] SUBST nt geen Pl

2. stro (een enkele halm):

trad VERB

trad 3. Pers Sg Imperf van treden¹, treden²

Siehe auch: treden , treden

tre·den1 <trad, h. getreden> [tredə(n)] VERB trans

1. treden (overtreden):

2. treden (de voet zetten op):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski