Niederländisch » Deutsch

ver·let [vərlɛt] SUBST nt geen Pl

1. verlet (beletsel):

2. verlet (tijdverlies):

ver·gat VERB

vergat 3. Pers Sg Imperf van vergeten

Siehe auch: vergeten , vergeten

ver·ge·ten2 <vergat, h./i. vergeten> [vərɣetə(n)] VERB trans

2. vergeten (verzuimen te doen):

3. vergeten (van zich afzetten):

vergeet het maar! übtr

ver·ge·ten1 <vergat zich, h. zich vergeten> [vərɣetə(n)] VERB wk ww

vergeten zich vergeten (buiten zichzelf raken):

der·ma·te [dɛrmatə] ADV

ver·lof <ver|loven> [vərlɔf] SUBST nt

ver·liet VERB

verliet 3. Pers Sg Imperf van verlaten²

Siehe auch: verlaten , verlaten , verlaten

ver·la·ten3 <verlaatte zich, h. zich verlaat> [vərlatə(n)] VERB wk ww

verlaten zich verlaten (te laat komen):

ver·la·ten1 [vərlatə(n)] ADJ

1. verlaten (waar niemand aanwezig is):

ver·loop [vərlop] SUBST nt geen Pl

3. verloop (wisselingen binnen een kring):

4. verloop (het minder bezocht, beoefend worden):

ver·loor VERB

verloor 3. Pers Sg Imperf van verliezen¹, verliezen²

Siehe auch: verliezen , verliezen , verliezen

ver·lie·zen3 <verloor zich, h. zich verloren> [vərlizə(n)] VERB wk ww

verliezen zich verliezen (opgaan):

ver·lie·zen2 <verloor, h. verloren> [vərlizə(n)] VERB intr (de mindere blijken)

ver·af [vɛrɑf] ADV

2. veraf (ver in de toekomst):

verst1 [vɛrst] ADJ

1. verst (afstand, ruimte):

ver·gaf VERB

vergaf 3. Pers Sg Imperf van vergeven

Siehe auch: vergeven

ver·ge·ven <vergaf, h. vergeven> [vərɣevə(n)] VERB trans

3. vergeven (uitdelen):

ver·zet [vərzɛt] SUBST nt geen Pl

2. verzet (ontspanning):

3. verzet (verzetsbeweging):

4. verzet (fietsversnelling):

Gang m

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski