Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „bótrstvom“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

zin: Nomen
zon: Nomen
zeen: Nomen
zien: Verb
zijn: Nomen
zoen: Nomen
zo'n: Pronomen
zoon: Nomen
zang: Nomen
zins
zond: Verb
zong: Verb
zand: Nomen
zgn.
zink: Nomen
zo·na: Nomen
zo·ne
zonk: Verb

Meintest du vielleicht: zon , zin , zonk , zone , zona , zink , zgn. , zand , zong , zond , zins , zang , zoon , zo'n , zoen , zijn , zien und zeen

zin <zin|nen> [zɪn] SUBST m

1. zin:

zin (verstand; streven; wens; betekenis)

Sinn m

zin (wil)

Wille m

zin (lust)

Lust f

zin (trek)

Appetit m

bij zinnen komen

bij zinnen komen

zu(m) Bewusstsein kommen

hij is niet goed bij (zijn) zinnen ugs

er ist nicht ganz bei Trost ugs

buiten zinnen van woede

außer sich Dat vor Wut

als hij mijn zin deed, bleven we thuis

wenn es nach mir ginge, blieben wir zu Hause

zijn (eigen) zin doordrijven/krijgen

seinen Willen durchsetzen/bekommen

in figuurlijke zin

im übertragenen Sinn

zo heeft het (geen) zin

so hat es (keinen) Sinn [o. Zweck]

ik heb er geen zin in

ich habe keine Lust dazu

zin in een sigaar hebben

Lust auf eine Zigarre haben

geen zin in koffie hebben

keine Lust auf Kaffee haben

ergens naar zijn zin wonen

irgendwo gerne wohnen

het iem naar de zin maken

es jdm recht machen

iets uit zijn zinnen zetten

sich Dat etw aus dem Kopf schlagen

van zins zijn om

de vijf zinnen

die fünf Sinne Pl

zijn zinnen op iets zetten

sich Dat etw in den Kopf setzen

woorden zonder zin

Worte, die keinen Sinn ergeben

zijn zinnen bij elkaar houden

seine fünf Sinne zusammennehmen

2. zin taalk.:

zin

Satz m

zon¹ <zon|nen> [zɔn] SUBST f

zon

Sonne f

zon (als symbool van macht, roem)

Stern m

de zon brandt fel

die Sonne brennt heiß vom Himmel herab

zijn zon is ondergegaan

sein Stern sinkt

een plaatsje onder de zon übtr

ein Platz an der Sonne

tegen de zon in [o. met de zon tegen] spelen

gegen die Sonne spielen

in de volle zon

in der prallen Sonne

voor niets gaat de zon op Sprichw

umsonst ist nur der Tod

zeen <zenen> [zen] SUBST f

zeen

Sehne f

zien¹ <zag, h. gezien> [zin] VERB intr

1. zien (niet blind zijn):

zien

sehen

2. zien:

zien (kijken)

sehen

zien (bewust kijken)

zien (bewust kijken)

scheel zien van de hoofdpijn

fürchterliche Kopfschmerzen haben

3. zien (er uitzien):

zien

zien

het plein ziet zwart van de mensen

der Platz wimmelte nur so vor Menschen

4. zien (uitzicht geven):

zien

dit venster ziet op de straat

dieses Fenster geht zur Straße raus

zijn¹ [zɛin] SUBST nt geen Pl

zijn

Sein nt

zoen <zoen|en> [zun] SUBST m

zoen

Kuss m

zo'n [zon] PRON dem Pron

zo'n

so ein

zo'n

solch ein m

zo'n

so eine

zo'n

zo'n

so ein

zo'n

solch ein nt

op zo'n mooie dag

an so einem schönen Tag

in zo'n geval

in einem solchen Fall

oh, op zo'n manier

ah, so meinst du

op zo'n manier, dat …, auf eine solche Art und Weise, dass …, iets op zo'n manier doen, dat …

etw so machen, dass …

dat levert zo'n vier miljoen op

das bringt so um die vier Millionen ein

hij had zo'n pijn

er hatte solche Schmerzen

ik heb zo'n slaap

ich bin so müde

zo'n beetje

in etwa

zo'n beetje overal

hij is zo'n beetje elke dag thuis

er ist praktisch jeden Tag zu Hause

zoon <zonen, zoon|s> [zon] SUBST m

zoon

Sohn m

hij is een echte zoon van zijn vader

er ist ganz der Vater

zang <zang|en> [zɑŋ] SUBST m

zang

Gesang m

naar zang gaan (koor)

zur Chorprobe gehen

naar zang gaan (les)

zur Gesang(s)stunde gehen

veel noten op zijn zang hebben übtr

≈ anspruchsvoll sein

zins [zɪns]

iets van zins zijn

zond VERB

zond 3. Pers Sg Imperf van zenden¹, zenden²

Siehe auch: zenden , zenden

zen·den² <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VERB trans

zenden (sturen)

zenden (sturen)

zenden gesch.

zenden (doen toekomen)

iem naar de andere wereld zenden

jdn ins Jenseits befördern ugs

iem met verlof zenden

zen·den¹ <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VERB intr

zenden RADIO, TV

zenden RADIO, TV

zong VERB

zong 3. Pers Sg Imperf van zingen¹, zingen²

Siehe auch: zingen , zingen

zin·gen² <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VERB intr

dat lied zingt gemakkelijk

dieses Lied ist leicht zu singen

zin·gen¹ <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VERB trans

hij zingt altijd hetzelfde liedje übtr

er bringt immer dieselbe Leier vor

zand <zand|en> [zɑnt] SUBST nt

zand

Sand m

zand erover übtr

Schwamm drüber

de kop in het zand steken übtr

den Kopf in den Sand stecken

op los zand bouwen übtr

wat hij zegt hangt als los zand aan elkaar übtr

er redet wirres Zeug

iem zand in de ogen strooien übtr

jdm Sand in die Augen streuen

zgn.

zgn.

sog.

Siehe auch: zogenaamd , zogenaamd

zo·ge·naamd² [zoɣənamt] ADV

zogenaamd omdat ...

angeblich, weil …

ze was zogenaamd verhinderd

sie war angeblich verhindert

zo·ge·naamd¹ [zoɣənamt] ADJ

zogenaamd (bewering)

zink [zɪŋk] SUBST nt geen Pl scheik.

zink

Zink nt

zo·na [zona] SUBST f geen Pl belg

zona

zo·ne [zɔːnə]

zone [[o. zonə]] zone|n, zone|s SUBST f:

zone

Zone f

de verboden zone

zonk VERB

zonk 3. Pers Sg Imperf van zinken²

Siehe auch: zinken , zinken

zin·ken² <zonk, i. gezonken> [zɪŋkə(n)] VERB intr

1. zinken (niet blijven drijven):

een schip tot zinken brengen

ein Schiff versenken

2. zinken ((weg)zakken):

in elkaar zinken

bij iem in het niets zinken

neben jdm verblassen

de moed zonk hem in de schoenen übtr

ihm rutschte das Herz in die Hose

van schaamte door de grond zinken übtr

vor Scham im Boden versinken

zin·ken¹ [zɪŋkə(n)] ADJ

Zink-

een zinken dakgoot

eine Zinkdachrinne

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski