Niederländisch » Deutsch

gard <gard|en> [ɣɑrt] SUBST f

1. gard (keukengereedschap):

Quirl m

2. gard (roede):

Rute f
Gerte f

gag <gag|s> [ɡɛːk] SUBST m

gag
Gag m

ga·ge <gage|s> [ɣaʒə] SUBST f

gang <gang|en> [ɣɑŋ] SUBST m

1. gang (doorloop binnen een gebouw):

Flur m
Gang m

8. gang (loop, tocht ergens heen):

Gang m

9. gang (draad, groef van een schroef, bout):

Gang m

10. gang (plank):

gaas <gazen> [ɣas] SUBST nt

1. gaas (weefsel):

Gaze f

2. gaas (vlechtwerk van metaaldraad):

Gaze f

ga·la <gala|'s> [ɣala] SUBST nt

2. gala (kleding):

Gala f

gaf VERB

gaf 3. Pers Sg Imperf van geven¹, geven², geven³

Siehe auch: geven , geven , geven

ge·ven3 <gaf zich, h. zich gegeven> [ɣevə(n)] VERB wk ww

ge·ven2 <gaf, h. gegeven> [ɣevə(n)] VERB trans

8. geven (met ‘om’: gesteld zijn op):

mögen +Akk

ge·ven1 <gaf, h. gegeven> [ɣevə(n)] VERB intr

2. geven (erg, hinderlijk zijn):

gal <gal|len> [ɣɑl] SUBST f

2. gal (galblaas):

gal
gal
Galle f

3. gal (uitwas aan bomen, planten):

gal
Galle f
gal

gay1 <gay|s> [ɡej] SUBST m (homoseksueel)

gay
Schwule(r) f(m)

galm <galm|en> [ɣɑlm] SUBST m

1. galm (weerklinkende toon):

Schall m
Hall m

2. galm (volle klank):

Schall m

3. galm (klankweerkaatsing):

game <game|s> [ɡem] SUBST m

1. game SPORT:

Spiel nt
Satz m

2. game comput.:

Game nt

gans1 <ganzen> [ɣɑns] SUBST f

2. gans (onnozel persoon):

Gans f

gate <gate|s> [ɡet] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski