Niederländisch » Deutsch

ode <ode|n, ode|s> [odə] SUBST f

oud <oude, ouder, oudst> [ɑut] ADJ

4. oud (vergevorderd):

oud
alt

6. oud (uit vroeger tijd afkomstig):

oud
alt

7. oud übtr (ouderwets):

oud
alt

8. oud (klassieke oudheid):

oud
alt

9. oud (vroegere relaties):

oud
alt

oord <oord|en> [ort] SUBST nt

or·de <orde|n, orde|s> [ɔrdə] SUBST f

6. orde biol.:

7. orde KUNST:

oud- [ɑut]

2. oud- (in de vroegste verschijningsvorm):

oud-
alt-
oud-
Alt-

3. oud- (klassiek):

oud-

ouds ADV

ouds → vanouds

Siehe auch: vanouds

van·ouds [vɑnɑuts] ADV

jood2 [jot] SUBST nt geen Pl scheik.

Jod nt

lood [lot] SUBST nt geen Pl

2. lood (stuk metaal):

Blei nt

3. lood (kogel(s)):

Kugel f meist Pl

bood VERB

bood 3. Pers Sg Imperf van bieden

Siehe auch: bieden

Jood <Joden> [jot] SUBST m (lid van het Joodse volk)

bond1 <bond|en> [bɔnt] SUBST m

1. bond (duurzame vereniging):

Bund m

2. bond (federatie):

Bund m

4. bond (vereniging tot verspreiding van denkbeelden):

Bund m

5. bond (verdrag tot onderlinge hulp):

6. bond (bondgenootschap):

Bund m

gold VERB

gold 3. Pers Sg Imperf van gelden¹, gelden²

Siehe auch: gelden , gelden

gel·den2 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB unpers ww (betreffen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski