Niederländisch » Deutsch

abc <abc|'s> [abese] SUBST nt

abt <abt|en> [ɑpt] SUBST m

abt
Abt m

abri <abri|'s> [abri] SUBST m

zoop VERB

zoop 3. Pers Sg Imperf van zuipen

Siehe auch: zuipen

zui·pen <zoop, h. gezopen> [zœypə(n)] VERB trans

loop <lopen> [lop] SUBST m

2. loop (deel van een vuurwapen):

Lauf m
Rohr nt

4. loop (voortbeweging van een zaak):

Lauf m
Bahn f

5. loop (voortgang in de tijd):

Lauf m

6. loop (het (harde) lopen):

Laufen nt
Schritt m meist Pl
Rennen nt

7. loop (doorgang):

hop1 [hɔp] SUBST f geen Pl (klimplant)

kop <kop|pen> [kɔp] SUBST m

mop <mop|pen> [mɔp] SUBST f

2. mop (koekje):

mop
Plätzchen nt

nop <nop|pen> [nɔp] SUBST f

sop <sop|pen> [sɔp] SUBST nt

1. sop (zeepwater):

sop
Lauge f
sop

top1 <top|pen> [tɔp] SUBST m

3. top (voorste uiteinde):

top
Spitze f

4. top (hoogste groep):

top
Spitze f

5. top (in sammenstelling):

top
Spitzen-
top
Gipfel-
top
Höchst-

6. top (conferentie):

top
Gipfel m

drop [drɔp] SUBST nt of m of f geen Pl

flop <flop|s> [flɔp] SUBST m

1. flop (mislukking):

Pleite f

2. flop SPORT:

Flop m

3. flop comput.:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski