Niederländisch » Deutsch

lie·den [lidə(n)] SUBST Pl

bie·der <bieder|s> [bidər] SUBST m

le·der [ledər] SUBST nt geen Pl

leder → leer¹

Siehe auch: leer , leer

leer2 <leren> [ler] SUBST f

2. leer (ladder):

Leiter f

leer1 [ler] SUBST nt geen Pl (bewerkte dierenhuid)

loe·der <loeder|s> [ludər] SUBST nt of m

lie·verd <lieverd|s> [livərt] SUBST m

lied·je <liedje|s> [licə] SUBST nt

lie·pen VERB

liepen 3. Pers Pl Imperf van lopen¹, lopen², lopen³

Siehe auch: lopen , lopen , lopen

lo·pen3 <liep, h./i. gelopen> [lopə(n)] VERB intr

10. lopen (blootgesteld worden aan):

11. lopen (geschikt zijn om op, in te lopen):

lo·pen2 <liep, h. gelopen> [lopə(n)] VERB trans (deelnemen aan)

lo·pen1 <liep, h./i. gelopen> [lopə(n)] VERB unpers ww (naderen)

lie·ten VERB

lieten 3. Pers Pl Imperf van laten¹, laten²

Siehe auch: laten , laten

la·ten1 <liet, h. gelaten> [latə(n)] VERB trans

5. laten (overlaten, achterlaten):

re·der <reder|s> [redər] SUBST m

te·der <tedere, tederder, tederst> [tedər] ADJ

ve·der SUBST f

veder → veer

Siehe auch: veer , veer

veer2 <veren> [ver] SUBST nt (veerboot)

ce·der <ceder|s> [sedər] SUBST m

poe·der [pudər] SUBST nt of m geen Pl

1. poeder (in gruis uiteengevallen stof; geneesmiddel):

Pulver nt

2. poeder (toiletartikel):

Puder m

voe·der <voeder|s> [vudər] SUBST nt

lier <lier|en> [lir] SUBST f

2. lier (hijswerktuig):

Winde f

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski