Niederländisch » Deutsch

langs1 [lɑŋs] ADV

1. langs (in de lengte naast):

entlang-
an +Dat … entlang-

2. langs (aan):

vorbei-

3. langs (voorbij):

vorbei-

ij·lings [ɛilɪŋs] ADV

inf.

1. inf.:

inf.
Inf.

Siehe auch: informeel

in·for·meel <informele, informeler, informeelst> [ɪnfɔrmel] ADJ

in·fo [ɪnfo] SUBST f geen Pl ugs

inkt <inkt|en> [ɪŋkt] SUBST m

iris <iris|sen> [irɪs] SUBST f

1. iris plantk.:

Iris f

2. iris (vlies in het oog):

Iris f

3. iris (regenboog):

Iris f

iets1 [its] SUBST nt geen Pl

rins [rɪns] ADJ

zins [zɪns]

Fins [fɪns] ADJ

ging VERB

ging 3. Pers Sg Imperf van gaan¹, gaan²

Siehe auch: gaan , gaan

gaan1 <ging, i. gegaan> [ɣan] VERB intr

1. gaan:

gaan ((met) voer-, vaartuig)
zu Tisch gehen form
er gaat (me) niets boven übtr
es geht nichts über +Akk
hoe ga je?
in sich Akk gehen
ik kan gaan en staan waar ik wil! übtr ugs
te ver gaan übtr

6. gaan (verdwijnen):

(da)hin sein ugs

ding <ding|en> [dɪŋ] SUBST nt

3. ding (jonge vrouw, klein kind):

Ding nt

hing VERB

hing 3. Pers Sg Imperf van hangen¹, hangen²

Siehe auch: hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VERB trans (bevestigen, ophangen)

ving VERB

ving 3. Pers Sg Imperf van vangen

Siehe auch: vangen

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VERB trans

3. vangen ugs (beetnemen):

4. vangen ugs (verdienen):

in·gooi <ingooi|en> [ɪŋɣoj] SUBST m

in·goed [ɪŋɣut] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski